Ik dwaal over verstrooide lanen.
Proef de koelte van het bladerdek.
De zomerzon wijst de plek
me even verlost van zorg te wanen.
1 juli 2017
Ik dwaal over verstrooide lanen.
Proef de koelte van het bladerdek.
De zomerzon wijst de plek
me even verlost van zorg te wanen.
1 juli 2017
Jij, oase van de rust,
omrand met oude bomen,
die de ziel zacht sust
en waar ik graag mag komen.
Je groene bladerdek,
zeeft het licht voor morgen,
en geeft een laatste plek
de stilte na de zorgen.
Langs de ronding van je paden,
gezoomd met beukenhagen,
leer ik, van verdriet nog overladen,
dit weer rustig te verdragen.
Je bloemenrijke perken
geven plaats aan menig graf
en bedekt met fraaie zerken
koesteren zij, wat liefde gaf.
3 juli 2008
Het lijkt zo kort geleden,
dat je bent gezwicht.
Heden werd verleden.
Mijn donker werd jouw licht.
“Laat mij maar gaan”;
het laatste wat je zei.
Sinds die dag in mijn bestaan
ben jij voorgoed bij mij.
Kerstavond staan er lichtjes
verzameld op je graf
en denk ik heel voorzichtjes
aan alle goeds dat jij me gaf.
Laat alle mensen stralen,
die er zijn of zijn geweest.
We gaan het nieuwe jaar pas halen,
als lichtjesnacht weer is geweest.
19 december 2010
Laatst konden we de wereld aan,
was er geen pijn en geen verdriet.
We spraken zonder woorden.
Waren op de top van ons bestaan,
bestond kwaad en boosheid niet,
omdat we bij elkander hoorden.
Gisteren streelde ik heel zacht je wangen,
kon het maar langer duren.
Zwevend tussen hoop en vrees,
en stokkend in intens verlangen.
Onderweg naar de laatste uren,
vol van liefde, die ik in je gesloten ogen lees.
Straks rest enkel de gedachte,
waarin ons alles ligt verbonden.
Jouw geur en schoonheid,
de liefkozing die ons alle dagen wachtte
en die bepaalde wat we vonden,
en onze liefde leidt.
Ik zal je zoeken in de nacht,
op alle pleinen en in alle straten.
In mijn slaap kus ik je lippen,
niet begrijpend wie dit bracht.
Jouw bron van liefde zal mij nooit verlaten,
mijn zoetste water om te nippen.
7 juni 2012
Dag moeder, hier ben ik weer.
Ik moet je nog wat zeggen.
Wacht, ik kruip heel even op je schoot.
Kijk mijn knie doet zeer
en kun je me uitleggen:
Waarom ben je dood?
Ik breng vandaag iets voor je mee,
voor je moederdag,
het zit in deze doos.
Het zijn geheimen van ons twee.
Ze kwamen ineens voor de dag.
Ik bewaar ze al een poos.
Dit moet ik je ook nog vragen:
Geef papa, als je hem ziet,
oh, wat was het nou,
een dikke kus, hij mist je alle dagen
en heeft nog steeds verdriet.
Dag mama, ik ook van jou.
8 mei 2008
De stappen die ik zet,
brengen mij dichter bij mijn lot.
Ik prevel mijn gebed
en richt me tot mijn vader, God.
Vaderen zijn me voorgegaan.
Zij hebben het pad gelegd.
Het begin en eind, mijn voortbestaan,
waarop zoveel zinnen zijn gezegd.
Wetend dat ouders op mij pasten,
beantwoordt het de levensvraag:
Waarom ik de lusten en de lasten
onbekommerd met me draag.
Ook ik zal mijn kinderen leiden
en hen richting geven,
door de gevaren te vermijden,
naar het eeuwig leven.
5 september 2011
Tempel van mijn laatste rust
markeer mij met pilaren.
Hier word ik gedag gekust
voldaan van alle jaren
van mijn levenslust.
Langs Hadramout nam ik de wijk,
ebbend op de jaargetijden
terug naar Sheba, veilig koninkrijk,
en ook Menelik de ark geleidde
naar het onderaardse rijk.
Bodem van de koestering
voor allen die ik lief had.
Overladen in een schittering,
einde van mijn pad,
begin van de herinnering.
Zonder praal en pracht
in eenvoud die zo siert,
vertrouwend op de Almacht,
die mijn leven heeft bestierd.
Rots van nieuwe kracht.
17 februari 2010
Ze heeft de Franse koning nog gezien.
Het was een zondag op de Dam.
Met haar mama en zusje Willemien,
ze wachtten op de paardentram.
In 1802 geboren en in 1870 overleden,
familie heeft haar hier gebracht,
Op de handkar vanuit de stad gereden.
Ligt ze bij een boompje, precies zoals ze dacht.
Naast haar liggen jonge heren.
De een van na de Schoolstrijd,
de ander uit de stad Almere,
als ze wist waar dat toch leit.
Aan de overzij een dametje van stand.
Ze had een theeplantage in de Oost
en verder aan de achterkant
een brombeer, van beroep was hij suppoost.
Vooraan bij de entree
staat een tombe, overdreven,
van de circusbaas Oscar Carré,
ze zou hem nu geen cent meer geven.
Daar achter bij de Wetering,
als ze het eens goed beziet,
ligt die excentriekeling.
Hoe heet ie, van de Roxy?
Kom je terug op Moederdag?
Het is dan altijd heerlijk druk.
Ik weet niet waar aan het lag,
maar mijn dag kan niet meer stuk.
20 oktober 2010
De Wetering glanst het laatste licht,
dat door de wolken daalt
en in het bekoorlijk zicht
weet ik waarom het straalt.
‘t Schouw stapelt zich in treden.
Het groen en zachte mos sluipen,
hoog, hoger, weg van het verleden,
alsof ze naar mijn toekomst kruipen.
Tussen vogels, vlinders, vissen,
de regen en de zonnestralen.
Ik zal mijn liefste missen,
maar eens kom ik haar halen.
Langzaam word ik opgetild.
Ik veer ongemerkt omhoog.
Verlost, haast ongewild,
naar het midden van de regenboog.
19 augustus 2010