Hij stond volop in de wind,
zijn armen recht omhoog.
Het was een goede vrind,
die af en toe wat boog
Toen kwam die bomenschout,
markeerde hem met stip.
Van boom werd hij tot hout.
Nergens was begrip.
Begonnen bij de kruin,
gevolgd door al zijn takken.
Kaal stond hij in de tuin.
Hij liet de moed maar zakken.
Bij de enkels afgezaagd,
men hakte, men hakte erop los.
Niets werd hem gevraagd.
Hij zou graag nog naar het bos.
Alleen zijn stronk is wat er rest,
Omarmd door mos en varen.
Evenals het vogelnest
wilde men ook jou niet sparen.
20 maart 2008